Column Hein Bloemink augustus 2025
Varsseveld
Het werd weer tijd voor mijn jaarlijkse verre fietstocht, waarmee ik peil of ik al aftakel. In 2002 begon ik met een dagtocht naar Amsterdam. Later volgden (soms in meer etappes) Maastricht, Vlissingen, Hamburg en vele andere steden. Dit jaar had ik mijn zinnen gezet op een dagtrip naar Varsseveld (170 km). Spoiler: Varsseveld werd mijn Waterloo. Ik stapte om 5.00 uur op en reed via het Noordlaarderbos naar Zuidlaren, Gasteren, Schoonloo, Schoonebeek, stukje Duitsland (Emlichheim) en dan richting Tubbergen en Hengelo. Alles liep op rolletjes. In Tubbergen maakte ik echter een fout. Ik bestelde bij de bakker per ongeluk twee broodjes tonijn en die dame vroeg nog of ik dat echt meende. “Ja, ik kom net uit Groningen fietsen”, zei ik om te imponeren en ze berustte erin. Het bleken twee enorme gevulde boomstammen die ik kalm kauwde, want ik wilde me niet laten kennen. Vanaf dat moment werd het zwaar. Heuvels bij Eibergen, regen, wegomlegging met verkeersregelaars en kilometers omrijden. Dan komt onvermijdelijk de jaarlijkse vraag: waarom wil ik dit? Juist in die vertwijfeling schuilt de attractie. Die dip overwinnen maakt geluksstofjes vrij. Visioenen van mijn hotelkamer met douche hielden me gaande. Na 13 uren stapte ik in Varsseveld af bij het hotel, waarvan de deur leek op een hemelpoort. Maar toen voelde ik pas wat er was gebeurd met mijn zitvlak. Ik lag de halve nacht wakker, slikte paracetamol en besloot de volgende ochtend al na 15 km de trein naar huis te nemen. Het was weer een heerlijke, louterende ervaring. Toen mijn schoonzoon, die ooit in één dag naar Maastricht wielrende, me later vertelde dat hij tijdens de vakantie vijf keer de Mont Ventoux was opgereden, kreeg ik de naam Varsseveld ineens niet meer over mijn lippen. Hij zei geruststellend: “Geeft niets, Hein: Varsseveld is ook een hele goede prestatie.” Gelukkig is alles relatief.
1 reactie